Op 19 april organiseert 11.11.11 de eerste Think Global Day. Deze denkdag over ongelijkheid komt er niet zomaar. Ondanks wereldwijde groei is de kloof tussen arm en rijk alleen maar groter geworden. Het beroemde trickle down effect dat de globalisering ging brengen kwam er niet. Vandaag, midden in een wereldwijde crisis, is het zaak zowel onze economische als sociale systemen goed tegen het licht te houden en uit te maken waar en hoe we moeten bijsturen. Omdat de effecten van ongelijkheid het grootst wegen op ontwikkelingslanden en vooral op de allerarmsten in die landen wil 11.11.11 daar grondig werk van maken. Door inhoudelijke mensen samen te brengen, maar ook door zelf analyses en oplossingen aan te bieden.
Ter voorbereiding van de Think Global Day zette 11.11.11 tien basisstellingen over ongelijkheid op een rij.
1. Ongelijkheid is meer dan enkel inkomen Inkomen is cruciaal, maar niet het enige. Als wie je geboren wordt is soms net zo bepalend als hoeveel centen je ouders hebben. Van een kind in Zweden valt bijna niet te voorspellen waar het zal eindigen, bij een kind in Nigeria kan je dat bijna perfect. Is het een jongen uit de armste 20%, dan zal het zijn lagere school mogelijk net afmaken. Is het een meisje, dan doet ze misschien net de helft. Komt ze uit het noorden, dan houdt ze het amper een semester uit.
2. Er zijn minder armen, maar ze wonen vooral in China en India Ondanks de vooruitgang van de eerste millenniumdoelstelling om het aantal armen drastisch te verminderen, is de kloof tussen de rijkste en armste landen enkel toegenomen. De daling van het globale aantal armen is bijna integraal toe te schrijven aan de BRIC-landen. Maar ook zij zitten nog niet vooraan in het peloton: de afstand die ze nemen ten opzichte van de armste landen blijft veel kleiner dan hun achterstand tegenover het westen.
3. Rijk in India, arm in de VS Rijkdom en armoede zijn relatief. India heeft weliswaar al 47 miljardairs, maar kijk je naar de rijkste 5% inwoners (of 60 miljoen mensen), dan zitten die gemiddeld maar op hetzelfde inkomensniveau als de 5% armsten in de VS. Dit verschijnsel verklaart vaak ook economische migratie. Hoe groter dit verschil tussen landen, hoe hoger de migratiedruk. Grenzen landen met grote verschillen tegen elkaar, dan zie je steeds hoge muren en scherpe controle.
4. Elke meetlat doet pijn Of je de rijkdom van een land nu meet met het BNP, de GINI-coëfficiënt of een andere meetlat, de ongelijkheid tussen arm en rijk blijft buitengewoon groot Het beeld van de champagnecoupe keert telkens terug: breed en gul voor de bovenste laag, met een erg fijn pootje voor de onderste. 20% van onze wereldbevolking overleeft op 1 euro per dag, de rijkste 10% bezitten 54% van het wereldinkomen.
5. Minder armoede is relatief - Hoewel de wereld rijker werd, en er minder absolute armoede is, groeide de kloof tussen arm en rijk. Het is maar waar je de lat legt. Als je de armoedegrens verhoogt naar 2 dollar per dag (tegenover 1,25 nu), groeit het aantal armen plots van 1,3 miljard naar 2,47 miljard. Bijna een verdubbeling. In China werden op minder dan 20 jaar 650 miljoen mensen uit extreme armoede gehaald, maar de rest van de wereld volgde nauwelijks.
6. De rijken werden rijker in 20 jaar zag de top 1% van de wereld haar inkomen stijgen met 60%. Sinds de industriële revolutie is dit de grootste herschikking van welvaart die we ooit gekend hebben. Ook de middenklasse in een aantal groeilanden deed het spectaculair beter. 200 miljoen Chinezen, 90 miljoen Indiërs en telkens 30 miljoen mensen uit Indonesië, Brazilië en Egypte zagen hun inkomen met 70 à 80% stijgen. De allerarmste 5% van de wereldbevolking groeide 0%.
7. Het is wél belangrijk wat Lakshmi Mittal verdient Er is lang gedacht dat het niet uitmaakt wat de rijksten verdienden. Dankzij het trickle down-effect zou hun rijkdom zich vanzelf over de armsten verdelen en zou iedereen er beter van worden. Dat blijkt niet te kloppen. De tegenstelling 1%-99% van de Occupy-beweging is in deze allerminst uit de lucht gegrepen. De top 1% heeft nu zoveel rijkdom dat zelfs herverdeling van een klein stuk er van spectaculaire vooruitgang zou mogelijk maken.
8. Ongelijkheid is slecht voor je economie Tot het eind van de jaren 70 was een zekere vorm van ongelijkheid voor de meeste economen een aanvaardbaar middel om groei te stimuleren. Vandaag oordelen zowel het IMF, de Wereldbank als nobelprijswinnaar voor economie Joseph Stiglitz dat de ongelijkheid onze economie minder stabiel en minder efficiënt maakt.
9. Ongelijkheid is ook slecht voor de rijken In (economisch welvarende) landen met een grote ongelijkheid is het slechter leven. Er zijn meer moorden, geesteszieken, een hogere kindersterfte en een lagere levensverwachting dan in vergelijkbare landen.
10. Ongelijkheid vertraagt de strijd tegen extreme armoede Een herverdeling van 0,25% van de rijkste 10% in de wereld naar de armste 40% betekent 154 miljoen minder armen. Vergroot je echter de ongelijkheid met 0,25%, dan krijg je bijna dubbel zoveel armen erbij: 300 miljoen. Ongelijkheid vertraagt de strijd tegen extreme armoede en valt dus niet te rijmen met de millenniumdoelen.
Bron: politics.be
Ter voorbereiding van de Think Global Day zette 11.11.11 tien basisstellingen over ongelijkheid op een rij.
1. Ongelijkheid is meer dan enkel inkomen Inkomen is cruciaal, maar niet het enige. Als wie je geboren wordt is soms net zo bepalend als hoeveel centen je ouders hebben. Van een kind in Zweden valt bijna niet te voorspellen waar het zal eindigen, bij een kind in Nigeria kan je dat bijna perfect. Is het een jongen uit de armste 20%, dan zal het zijn lagere school mogelijk net afmaken. Is het een meisje, dan doet ze misschien net de helft. Komt ze uit het noorden, dan houdt ze het amper een semester uit.
2. Er zijn minder armen, maar ze wonen vooral in China en India Ondanks de vooruitgang van de eerste millenniumdoelstelling om het aantal armen drastisch te verminderen, is de kloof tussen de rijkste en armste landen enkel toegenomen. De daling van het globale aantal armen is bijna integraal toe te schrijven aan de BRIC-landen. Maar ook zij zitten nog niet vooraan in het peloton: de afstand die ze nemen ten opzichte van de armste landen blijft veel kleiner dan hun achterstand tegenover het westen.
3. Rijk in India, arm in de VS Rijkdom en armoede zijn relatief. India heeft weliswaar al 47 miljardairs, maar kijk je naar de rijkste 5% inwoners (of 60 miljoen mensen), dan zitten die gemiddeld maar op hetzelfde inkomensniveau als de 5% armsten in de VS. Dit verschijnsel verklaart vaak ook economische migratie. Hoe groter dit verschil tussen landen, hoe hoger de migratiedruk. Grenzen landen met grote verschillen tegen elkaar, dan zie je steeds hoge muren en scherpe controle.
4. Elke meetlat doet pijn Of je de rijkdom van een land nu meet met het BNP, de GINI-coëfficiënt of een andere meetlat, de ongelijkheid tussen arm en rijk blijft buitengewoon groot Het beeld van de champagnecoupe keert telkens terug: breed en gul voor de bovenste laag, met een erg fijn pootje voor de onderste. 20% van onze wereldbevolking overleeft op 1 euro per dag, de rijkste 10% bezitten 54% van het wereldinkomen.
5. Minder armoede is relatief - Hoewel de wereld rijker werd, en er minder absolute armoede is, groeide de kloof tussen arm en rijk. Het is maar waar je de lat legt. Als je de armoedegrens verhoogt naar 2 dollar per dag (tegenover 1,25 nu), groeit het aantal armen plots van 1,3 miljard naar 2,47 miljard. Bijna een verdubbeling. In China werden op minder dan 20 jaar 650 miljoen mensen uit extreme armoede gehaald, maar de rest van de wereld volgde nauwelijks.
6. De rijken werden rijker in 20 jaar zag de top 1% van de wereld haar inkomen stijgen met 60%. Sinds de industriële revolutie is dit de grootste herschikking van welvaart die we ooit gekend hebben. Ook de middenklasse in een aantal groeilanden deed het spectaculair beter. 200 miljoen Chinezen, 90 miljoen Indiërs en telkens 30 miljoen mensen uit Indonesië, Brazilië en Egypte zagen hun inkomen met 70 à 80% stijgen. De allerarmste 5% van de wereldbevolking groeide 0%.
7. Het is wél belangrijk wat Lakshmi Mittal verdient Er is lang gedacht dat het niet uitmaakt wat de rijksten verdienden. Dankzij het trickle down-effect zou hun rijkdom zich vanzelf over de armsten verdelen en zou iedereen er beter van worden. Dat blijkt niet te kloppen. De tegenstelling 1%-99% van de Occupy-beweging is in deze allerminst uit de lucht gegrepen. De top 1% heeft nu zoveel rijkdom dat zelfs herverdeling van een klein stuk er van spectaculaire vooruitgang zou mogelijk maken.
8. Ongelijkheid is slecht voor je economie Tot het eind van de jaren 70 was een zekere vorm van ongelijkheid voor de meeste economen een aanvaardbaar middel om groei te stimuleren. Vandaag oordelen zowel het IMF, de Wereldbank als nobelprijswinnaar voor economie Joseph Stiglitz dat de ongelijkheid onze economie minder stabiel en minder efficiënt maakt.
9. Ongelijkheid is ook slecht voor de rijken In (economisch welvarende) landen met een grote ongelijkheid is het slechter leven. Er zijn meer moorden, geesteszieken, een hogere kindersterfte en een lagere levensverwachting dan in vergelijkbare landen.
10. Ongelijkheid vertraagt de strijd tegen extreme armoede Een herverdeling van 0,25% van de rijkste 10% in de wereld naar de armste 40% betekent 154 miljoen minder armen. Vergroot je echter de ongelijkheid met 0,25%, dan krijg je bijna dubbel zoveel armen erbij: 300 miljoen. Ongelijkheid vertraagt de strijd tegen extreme armoede en valt dus niet te rijmen met de millenniumdoelen.
Bron: politics.be