Op 1 september 2013 was het 50 jaar geleden dat de taalgrens in België juridisch werd vastgelegd door de regering Lefèvre-Spaak. Daarmee had de Vlaamse beweging eigenlijk haar doel bereikt. De taalgrens loopt dwars door ons land. Deze ontstond in de feiten op het einde van de Romeinse Tijd toen de Germanen onze contreien binnenvielen en de Gallo-Romeinen zich naar het zuiden terugtrokken.
Sinds de 11de eeuw is de taalgrens betrekkelijk stabiel gebleven. Deze taalgrens scheidt de Germaanse taalgroep (Engels, Duits, Nederlands, Scandinavische talen) van de Romaanse taalgroep (Frans, Italiaans, Spaans, Portugees).
Het ontstaan van een zekere taalgrens schiep de mogelijkheid van een communautaire problematiek. Het is echter pas door de opkomst van het taalnationalisme en de doorbraak ervan in de tweede helft van de 20ste eeuw dat deze taalgrens in België vanuit politiek oogpunt een polariserende functie ging bekleden. Het valt trouwens op dat diezelfde taalgrens (tussen de Germaanse en Romaanse wereld) in een land als Zwitserland, ook een meertalige democratie, niet of nauwelijks tot taalnationalistische spanningen heeft geleid.
In 1830 kondigde het Voorlopige Bewind de taalvrijheid af. Het bestuur in Noord-België was lokaal feitelijk tweetalig.
De opeenvolgende taalwetten van 1873 (gerechtszaken), 1878 (administratie) en 1883 (middelbaar onderwijs) waren het begin van het einde van België als overwegend Franstalige staat. In 1898 werd de Gelijkheidswet uitgevaardigd, die de juridische gelijkwaardigheid van de Nederlandse en Franse wet- en koninklijke besluitteksten vastlegde.
In 1932 werd de territoriale tweetaligheid van België door de Vlaams- en Waals-nationale parlementsleden afgewezen. Een aanvang werd genomen met de afbakening van België in taalhomogene gebieden, wier grenzen nog wel door tienjaarlijkse talentellingen gewijzigd konden worden. Dit kan, samen met de splitsing van de Gentse universiteit op taalbasis in hetzelfde jaar, als de eerste daad van federalisering van België worden beschouwd.
Op 1 september 1963 werd de taalgrens definitief vastgelegd: België bestond voortaan uit drie eentalige gebieden (Nederlands, Frans, Duits) en één tweetalig gebied (Brussel). De grote flamingantische marsen op Brussel van het begin van de jaren 60 waren zeker niet vreemd aan deze evolutie. Bij de wet van 8 november 1962 werden 6 gemeenten aan de Nederlandstalige provincie Limburg aangehecht (Voeren) en 9 gemeenten (waaronder Moeskroen en Komen) aan de Franstalige provincie Henegouwen.
Met historicus Bruno De Wever van de Universiteit van Gent kan men stellen dat de taalstrijd vandaag gestreden is (De Zondag, 1 september 2013, p. 7). Het Nederlands heeft zijn staatkundige en sociologische status van minderheids- en minderwaardige taal afgeworpen. Het economische zwaartepunt ligt ondertussen in het Nederlandstalige noorden van het land. De staatshervormingen vanaf 1970 zijn dan ook nutteloos en schadelijk voor het evenwicht van België.
Bron: politics.be
Sinds de 11de eeuw is de taalgrens betrekkelijk stabiel gebleven. Deze taalgrens scheidt de Germaanse taalgroep (Engels, Duits, Nederlands, Scandinavische talen) van de Romaanse taalgroep (Frans, Italiaans, Spaans, Portugees).
Het ontstaan van een zekere taalgrens schiep de mogelijkheid van een communautaire problematiek. Het is echter pas door de opkomst van het taalnationalisme en de doorbraak ervan in de tweede helft van de 20ste eeuw dat deze taalgrens in België vanuit politiek oogpunt een polariserende functie ging bekleden. Het valt trouwens op dat diezelfde taalgrens (tussen de Germaanse en Romaanse wereld) in een land als Zwitserland, ook een meertalige democratie, niet of nauwelijks tot taalnationalistische spanningen heeft geleid.
In 1830 kondigde het Voorlopige Bewind de taalvrijheid af. Het bestuur in Noord-België was lokaal feitelijk tweetalig.
De opeenvolgende taalwetten van 1873 (gerechtszaken), 1878 (administratie) en 1883 (middelbaar onderwijs) waren het begin van het einde van België als overwegend Franstalige staat. In 1898 werd de Gelijkheidswet uitgevaardigd, die de juridische gelijkwaardigheid van de Nederlandse en Franse wet- en koninklijke besluitteksten vastlegde.
In 1932 werd de territoriale tweetaligheid van België door de Vlaams- en Waals-nationale parlementsleden afgewezen. Een aanvang werd genomen met de afbakening van België in taalhomogene gebieden, wier grenzen nog wel door tienjaarlijkse talentellingen gewijzigd konden worden. Dit kan, samen met de splitsing van de Gentse universiteit op taalbasis in hetzelfde jaar, als de eerste daad van federalisering van België worden beschouwd.
Op 1 september 1963 werd de taalgrens definitief vastgelegd: België bestond voortaan uit drie eentalige gebieden (Nederlands, Frans, Duits) en één tweetalig gebied (Brussel). De grote flamingantische marsen op Brussel van het begin van de jaren 60 waren zeker niet vreemd aan deze evolutie. Bij de wet van 8 november 1962 werden 6 gemeenten aan de Nederlandstalige provincie Limburg aangehecht (Voeren) en 9 gemeenten (waaronder Moeskroen en Komen) aan de Franstalige provincie Henegouwen.
Met historicus Bruno De Wever van de Universiteit van Gent kan men stellen dat de taalstrijd vandaag gestreden is (De Zondag, 1 september 2013, p. 7). Het Nederlands heeft zijn staatkundige en sociologische status van minderheids- en minderwaardige taal afgeworpen. Het economische zwaartepunt ligt ondertussen in het Nederlandstalige noorden van het land. De staatshervormingen vanaf 1970 zijn dan ook nutteloos en schadelijk voor het evenwicht van België.
Bron: politics.be